Belgische regering akkoord over reprografievergoedingen?

Minister van Economie Kris Peeters meldde op donderdag 9 juni 2016 dat de federale ministerraad een akkoord heeft bereikt over de reprografie vergoedingen. De vergoedingen voor de auteurs zouden volgens de minister niet dalen. Of dit al dan niet het geval is valt voorlopig moeilijk uit te maken. Ook de uitgevers behouden in dit voorstel een deel van de vergoedingen (al is onduidelijk hoe groot hun aandeel zal zijn). Dit voorstel is eigenlijk slechts een eerste lezing van de aanpassingen die nodig zijn om het Belgische reprografie-systeem in lijn te brengen met de EU-wetgeving. Veel hangt af van de concrete tekst van het wetsvoorstel (die voorlopig wordt niet vrijgegeven) en van de uitvoeringsbesluiten (waarover nog geen akkoord bestaat).

 

Hieronder vindt u een korte situering van de reprografie-discussie en de eerste krachtlijnen van het nieuwe wetsontwerp.

 

Reprografie-vergoedingen en auteursrecht: waar gaat het over?

 

Normaal gezien zou voor elke kopie van een auteursrechtelijk beschermd werk aan de auteur toelating moeten worden gevraagd. Omdat dit praktisch niet werkbaar is heeft de wet voorzien dat in bepaalde uitzonderingsgevallen (concreet gaat het om reproducties op papier voor privégebruik, voor onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek) geen toestemming moet worden gevraagd aan de auteur. Men noemt dit dat een “wettelijke licentie” (de auteur kan zich namelijk niet verzetten tegen dergelijke kopieën).

 

In ruil voorziet de wet dat de auteurs – en de uitgevers – een vergoeding krijgen voor het verlies van hun exclusieve rechten. Die vergoeding wordt ook “reprografie-vergoeding” of “billijke compensatie” genoemd. De Belgische auteurswet[1] voorziet een vergoeding die tweeledig is samengesteld:

 

  • Een “forfaitaire vergoeding”, te betalen door de fabrikanten of de invoerders van kopieerapparaten (en multifunctionele toestellen die bijvoorbeeld ook kunnen scannen). Het bedrag van de forfaitaire vergoeding wordt berekend op basis van de maximum print-snelheid van de apparaten.

 

  • Een “evenredige vergoeding” te betalen door de gebruikers van de toestellen op basis van de werkelijk gemaakte kopieën. Het bedrag van de evenredige vergoeding verschilt naar gelang de gebruiker al dan niet meewerkt aan de inning en de betaling van de vergoeding.

 

De Belgische wet voorziet ook nog dat de “billijke compensatie” toekomt aan zowel de auteurs als de uitgevers, in gelijke delen (50/50). De reprografievergoedingen worden in de praktijk uitbetaald aan Reprobel (een beheersvennootschap voor auteursrechten). Reprobel stort de vergoedingen dan door naar de auteurs en de uitgevers.

 

 

Het arrest HP t. Reprobel van het Hof van Justitie van de Europese Unie

 

 

Naar aanleiding van een geschil tussen HP (Hewlett-Packard) en Reprobel stelde het Hof van Beroep van Brussel enkele prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HJEU).

 

De Belgische reprografie regeling valt immers onder de paraplu van de Europese wetgeving.[2]  Met haar prejudiciële vragen wou het Hof van Beroep weten hoe de Europese regels rond reprografie precies moeten geïnterpreteerd worden en of de Belgische reprografie-regeling al dan niet in strijd is met het Europese recht.

 

In haar arrest van 12 november 2015 – het zogenaamde HP arrest (C-572/13) – oordeelde het HJEU dat de Belgische wetgeving op sommige punten niet in overeenstemming is met de EU regels. Al bij al betreft het een zeer technische discussie, en zijn de precieze gevolgen van het HP arrest op dit moment onduidelijk. Volgens ons heeft het HJEU de Belgische reprografie-regeling immers niet op alle punten afgeschoten. Ook is het volgens ons zo dat nu in de eerste plaats moet gekeken worden of de Belgische reprografiewet “richtlijnconform” kan geïnterpreteerd worden. Dit betekent in de praktijk: is er voldoende ruimte om de Belgische wet zo te interpreteren dat ze niet in strijd is met het EU recht? Zo ja, dan moet die interpretatie gevolgd worden. Zo neen, dan moet het Hof van Beroep van Brussel oordelen dat de Belgische wet wel degelijk in strijd is met het EU recht (en dus niet kan toegepast worden). Ook lijkt het ons dat bepaalde prejudiciële vragen door Hof van Beroep te Brussel ietwat ongelukkig geformuleerd waren.

 

De beslissing van het HJEU is in ieder geval bindend voor het Hof van Beroep van Brussel dat de prejudiciële vragen had gesteld.

 

Op zich lijkt het ons duidelijk dat het principe dat auteurs recht hebben op een billijke compensaties nog steeds geldt. Het is vooral de berekeningswijze en de verdeelsleutel van de billijke compensatie in de huidige Belgische wet die door het HJEU in vraag wordt gesteld.

 

Zo mag volgens het HJEU de compensatie die de uitgevers ontvangen niet ten nadele gaan van de compensatie die de auteurs ontvangen. De vraag stelt zich daarbij of dit onder het huidige Belgisch recht het geval is.

 

Belangrijk is ook dat volgens het HJEU een onderscheid moet gemaakt worden tussen verschillende soorten gebruiken (die tot een verschillende schade bij de rechthebbenden leiden), en dat een forfaitaire vergoeding die enkel op basis van de kopieersnelheid wordt berekend niet door de beugel kan.

 

De combinatie tussen “forfaitaire vergoedingen” en “evenredige vergoedingen” lijkt na het HP arrest niet evident. Het HJEU vereist dat een gecombineerd systeem in staat moet zijn om een schadevergoeding te innen die overeenstemt met de werkelijk geleden schade. Daarvoor zijn terugbetalingsmechanismen vereist om gevallen van “overcompensatie” ten nadele van bepaalde categorieën gebruikers te corrigeren. De huidige Belgische wet is op dit punt niet in overeenstemming met het EU-recht (namelijk een gecombineerd systeem zonder terugbetalingsmechanismen en dus zonder de mogelijkheid om de forfaitaire vergoedingen te corrigeren op basis van de werkelijke schade).

 

In tussentijd is het voor de fabrikanten, invoerders of verkopers van kopieertoestellen zeer onduidelijk of zij nog verplicht zijn om de forfaitaire reprografie-vergoedingen aan te rekenen en hoeveel die moeten bedragen. In de markt ontstond na het HP arrest algauw een compleet scheefgetrokken situatie waarbij sommige bedrijven van print- en kopieertoestellen geen forfaitaire vergoedingen (of slechts minimale vergoedingen) aanrekenden, en waarbij andere bedrijven wél nog de wettelijk voorziene vergoedingen bleven aanrekenen. Verkopers van print- en kopieermachines moesten hierbij een praktische afweging maken tussen ofwel de vergoedingen blijven betalen (waarschijnlijk de enige wettelijk correcte positie – dit houdt echter in dat deze bedrijven een ernstig competitief en commercieel nadeel lijden t.o.v. concurrenten) ofwel geen vergoedingen meer betalen (en daarbij het risico lopen op boetes en schadeclaims door de overheid, door Reprobel en door auteurs).

 

Een bijzonder wrang element hierbij is dat de eigenlijke rechthebbenden – in de eerste plaats de auteurs, daarnaast ook de uitgevers – hierbij de dupe waren. Zij moesten vaststellen dat de reprografievergoedingen, waar zij wettelijk nochtans recht op hebben (wat de auteurs betreft kan hier geen enkele twijfel over bestaan), niet langer of althans niet tijdig uitbetaald werden.

 

 

Nieuw wetsontwerp 2016 i.v.m. reprografie vergoedingen

 De federale ministerraad keurde gisteren een voorontwerp van wet goed i.v.m. de reprografie-vergoedingen. De tekst van het wetsontwerp zelf werd nog niet vrijgegeven. De krachtlijnen van het ontwerp zouden als volgt zijn:

 

Afschaffing forfaitaire vergoeding voor apparaten buiten privé-sfeer

 

Zoals reeds door de sector vermoed werd, schaft het wetsontwerp de “forfaitaire vergoeding” af voor toestellen voor professioneel eindgebruik. Enkel de evenredige vergoeding zou nog verschuldigd zijn indien de reproducties (kopieën) door professionele eindgebruikers worden verricht voor niet-privégebruik. Met professionele eindgebruikers wordt bedoeld bedrijven, de overheid, bibliotheken, enz. Er zou dus geen forfaitaire vergoeding meer verschuldigd zijn op kopieerapparaten en printers die buiten de privésfeer gebruikt worden.

 

Voor de forfaitaire vergoeding op apparaten die hoofdzakelijk thuis gebruikt worden door consumenten, vermeldt het persbericht van de federale regering dat deze onder het systeem van de privékopie komen te vallen (en waarbij dus enkel een forfaitaire vergoeding voor privékopie verschuldigd zal zijn via een speciale heffing bij aankoop van het apparaat?).

 

Het persbericht lijkt dus in te houden dat consumentenprinters niet meer onder de reprografie-regeling zullen vallen (wel onder de thuiskopie-regeling), en dat de reprografie-regeling (die enkel nog op professionele toestellen toepassing vindt) enkel nog zal bestaan uit het systeem van evenredige vergoedingen (niet langer forfaitaire vergoedingen). Het gecombineerde systeem van forfaitaire-evenredige vergoedingen wordt dus afgeschaft voor reprografie. De overheid kiest uitdrukkelijk niet om een systeem van terugbetalingsmechanismen op poten te zetten om overcompensatie tegen te gaan (zie het HP-arrest; een dergelijk systeem lijkt inderdaad weinig praktisch).

 

Eigen vergoedingsrecht voor uitgevers

 

Onder het nieuwe wetsontwerp behouden de uitgevers een eigen compensatie voor reproducties op papier. Hoeveel die juist bedraagt valt uit het persbericht niet op te maken. Volgens het persbericht van de federale regering onderscheidt deze vergoeding zich van de vergoeding waarop de auteurs recht hebben (een “sui generis” vergoeding), en zal deze geen negatieve gevolgen hebben voor de vergoedingen van de auteurs. De vraag reist natuurlijk of dit werkelijk het geval zal zijn.  Dit zal ongetwijfeld voer tot discussie opleveren bij de Raad voor de Intellectuele Eigendom en de Raad van State die hun licht moeten laten schijnen over het wetsontwerp (en in een later stadium in het Parlement).

 

Vermoed wordt dat de FOD Economie een onafhankelijke studie gaat bestellen om te bestuderen hoe groot de schade is voor verschillende soorten gebruik en in welke mate de reprografievergoedingen kunnen tegemoet komen aan elke vorm van schade.

 

In ieder geval staat als een paal boven water dat de auteurs recht hebben op een “billijke compensatie” en dat een aparte vergoeding voor de uitgevers geen afbreuk mag doen aan de billijke compensatie van de auteurs. Dit volgt rechtstreeks uit de Europese Richtlijn en werd ook uitdrukkelijk bevestigd door het HJEU in het HP-Reprobel arrest.

 

Eén vergoeding voor alle uitzonderingen ten gunste van het onderwijs

 

Alle uitzonderingen voor het onderwijs (reproducties op papier, digitale reproducties, mededeling in een gesloten netwerk) zouden worden samengebracht in één enkele bepaling in het Wetboek Economisch Recht. Hier wordt ook één enkele vergoeding aan gekoppeld. Dit zou volgens de regering moeten leiden tot een administratieve vereenvoudiging en een grotere juridische zekerheid voor de onderwijsinstellingen. Daarnaast wordt ook voorzien dat de reproductie van schoolboeken e.d. niet meer onder de uitzondering voor reprografie zouden vallen, maar onder het exclusieve recht zouden blijven. Het blijft een open vraag hoe dit praktisch zal uitgewerkt worden en wat de concrete gevolgen zullen zijn voor alle betrokken partijen (auteurs, uitgevers, scholen, studenten, ouders, enz.).

 

Wordt ongetwijfeld vervolgd…

 

Voor meer informatie, aarzel niet om contact op nemen.

 

Bart Van Besien

Advocaat

 

[1] Nu opgenomen in Boek XI van het Wetboek Economisch Recht; voor de liefhebbers: artikelen XI.235, XI.236 en XI.239. Zie ook het uitvoeringsbesluit van 1997 (KB van 30 oktober 1997).

 

[2] Meer bepaald artikel 5, lid 2 van Richtlijn 2001/29/EG.

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *