Nieuwe EU Auteursrechtrichtlijn: wat verandert er concreet?

Gisteren keurde het EU Parlement een nieuwe auteursrechtrichtlijn goed (Richtlijn Auteursrechten in de digitale eengemaakte markt). Wat betekent deze nieuwe wetgeving concreet in de praktijk?

Auteursrechtrichtlijn

Auteursrechtrichtlijn: update Europees auteursrecht

 

De laatste grote Europese auteursrechtwetgeving dateert van 2001. Intussen is het internet in zeer grote mate geëvolueerd (Facebook, YouTube, en andere platformen bestonden nog niet in 2001). De wetgeving bleef echter achterop hinken. Deze nieuwe auteursrechtrichtlijn probeert daaraan te verhelpen. De globale doelstelling van de nieuwe richtlijn is dan ook het moderniseren van het auteursrecht voor de digitale markt in Europa.

 

Rechten van auteurs

 

De nieuwe auteursrechtrichtlijn legt een grote nadruk op de rechten van auteurs en andere houders van auteursrechten (vaak dragen auteurs hun rechten namelijk over aan andere partijen zoals uitgevers, enz.).

 

In de discussie rond deze nieuwe auteursrechtrichtlijn was er een grote focus op de artikels 11 (i.v.m. perspublicaties) en 13 (i.v.m. online platformen). Zie in dit verband ook onze vorige blogpost. De nummering van de wetsartikels is intussen aangepast. De bepalingen rond perspublicaties staan nu in artikel 15, en de bepalingen rond online platformen staan nu in artikel 17. De nieuwe richtlijn gaat echter verder dan deze twee topics.

 

Hieronder volgt een gedetailleerde (eerste) analyse van de verschillende bepalingen:

 

Artikel 3 en 4: tekst- en datamining

 

Volgens artikel 3 moet er een uitzondering komen op het auteursrecht (nl. op het reproductierecht) voor “onderzoeksorganisaties” (universiteiten, enz.) en “instellingen van cultureel erfgoed” (musea, bibliotheken, archieven, enz.) om voor wetenschappelijk onderzoek aan tekst- en datamining te doen.

 

Wanneer bij dergelijk onderzoek kopieën gemaakt worden van werken, dan moeten die op een adequate manier beveiligd worden.

 

Artikel 4 voorziet ook in een algemene uitzondering voor tekst- en datamining (los van wetenschappelijk onderzoek). Ook dit artikel betreft enkel het reproductierecht. In de vorige versies van de ontwerptekst waren er twijfels of datamining voor niet-wetenschappelijke doeleinden een probleem zou vormen onder de nieuwe auteursrechtrichtlijn. Deze vrees lijkt nu onterecht.

 

Artikel 5: digitale en grensoverschrijdende onderwijsactiviteiten

 

Artikel 5 voorziet een uitzondering op het reproductierecht en het mededelingsrecht om auteursrechtelijk beschermde werken digitaal te kunnen gebruiken voor illustraties bij het onderwijs. Deze uitzondering geldt enkel voor niet-commercieel gebruik in het onderwijs, en op voorwaarde dat het gebruik plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van een onderwijsinstelling via een beveiligde elektronische omgeving die enkel toegankelijk is voor studenten of personeel. Ook moet steeds de bron en de naam van de auteur vermeld worden. Belangrijk is ook dat dit gebruik voor illustratie bij het onderwijs via beveiligde elektronische omgevingen beperkt moet zijn tot gebruik in de lidstaat waar de onderwijsinstelling is gevestigd (dus niet grensoverschrijdend).

 

De nationale lidstaten kunnen er voor kiezen om deze uitzondering niet om te zetten in nationaal recht voor specifieke vormen van gebruik of voor specifieke werken, zoals voor werken bestemd voor de onderwijsmarkt (leerboeken) of bladmuziek. Er moeten dan wel passende licenties beschikbaar zijn om gebruik door onderwijsinstellingen mogelijk te maken.

 

De nationale lidstaten mogen een systeem van “billijke vergoeding” opzetten voor deze uitzondering ten voordele van de houders van het auteursrecht.

 

Artikel 6: behoud van cultureel erfgoed

 

De lidstaten moeten ook voorzien in een uitzondering op het reproductierecht zodat instellingen van cultureel erfgoed (musea, bibliotheken, archieven, enz.) kopieën kunnen maken van werken in hun permanente collectie, wanneer het doel is het behoud van deze werken.

 

Artikel 8 e.v.: gebruik van werken die niet meer beschikbaar zijn door musea en bibliotheken

 

De lidstaten moeten voorzien dat een collectieve beheersorganisatie (bijv. Sabam, Sofam, enz.) een niet-exclusieve en niet-commerciële licentie kan sluiten met instellingen voor cultureel erfgoed (zoals musea, bibliotheken, archieven, enz.) voor de reproductie, distributie, mededeling of publieke beschikbaarstelling van werken die niet meer in de handel zijn en die deel uitmaken van hun permanente collectie. Daarvoor is het akkoord van de rechthebbenden niet vereist. Het gaat daarbij om collectieve beheersorganisaties die representatief zijn in de lidstaat waar de instelling voor cultureel erfgoed is gevestigd.

 

Als er geen organisatie voor collectief beheer is, dan moeten de lidstaten voorzien in een aparte uitzondering die instellingen voor cultureel erfgoed in staat stelt om werken uit hun permanente collectie die niet langer in de handel beschikbaar zijn toch ter beschikking te stellen van het publiek. Het moet daarbij gaan om een beschikbaarstelling voor niet-commerciële doeleinden zoals op niet-commerciële websites en op voorwaarde dat de naam van de auteur vermeld wordt.

 

De lidstaten moeten ook voorzien dat de rechthebbenden hun werken steeds kunnen uitsluiten van dit regime van collectieve licenties, indien zij dit zouden wensen.

 

De vraag rijst wanneer een werk “niet meer in de handel” is. De auteursrechtrichtlijn bepaalt dat dit het geval is wanneer “te goeder trouw kan worden aangenomen” dat het werk niet beschikbaar is voor het publiek “via de gebruikelijke handelskanalen” en “nadat een redelijke inspanning is geleverd om te controleren of het beschikbaar is voor het publiek”. Dit zijn vage begrippen die open staan voor interpretatie. De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving voorzien in specifieke voorschriften zoals bijvoorbeeld een einddatum.

 

Deze uitzondering is niet van toepassing op reeksen van werken die niet meer in de handel zijn als deze reeksen hoofdzakelijk bestaan uit (1) niet-cinematografische of niet-audiovisuele werken die voor het eerst zijn gepubliceerd of uitgezonden in een derde land; (2) cinematografische of audiovisuele werken waarvan de producent in een derde land is gevestigd; of (3) werken van onderdanen van derde landen wanneer het na een redelijke inspanning niet mogelijk was om op grond van de vorige twee punten een lidstaat of derde land te bepalen.

 

Artikel 9 voorziet nog dat de licenties verleend door collectieve beheersorganisaties onder artikel 8 de instellingen voor cultureel erfgoed in staat moeten stellen om de werken uit hun permanente collectie die niet meer in de handel zijn ook in andere lidstaten te gebruiken (grensoverschrijdend gebruik). Dit geldt niet voor gebruik onder artikel 8 als er geen collectieve beheersorganisatie optreedt (dan is het toegestane gebruik beperkt tot de lidstaat waar de instelling voor cultureel erfgoed gevestigd is).

 

Artikel 10 legt op dat er bepaalde publiciteitsmaatregelen moeten worden genomen wanneer een instelling voor cultureel erfgoed gebruik wil maken van de licentie of de uitzondering voorzien in artikel 8 voor werken die niet langer in de handel zijn. Deze informatie moet beschikbaar worden via een publieke portaalsite die beheerd zal worden door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).

 

(voor de duidelijkheid: de bepalingen rond perspublicaties staan niet langer in artikel 11 maar in artikel 15).

 

Artikel 12: maatregelen om collectieve licenties te vergemakkelijken

 

Artikel 12 biedt de mogelijkheid aan de EU lidstaten om collectieve licenties te vergemakkelijken voor gebruik op hun grondgebied. Dit gebeurt dan via collectieve beheersorganisaties (zoals Sabam, deAuteurs, enz.), ook voor rechthebbenden die niet specifiek bij die beheersorganisaties zijn aangesloten. Een dergelijk licentiesysteem moet garanderen dat de belangen van de rechthebbenden voldoende worden gewaarborgd (bijv. de rechthebbenden kunnen steeds kiezen voor een opt-out).

 

Artikel 13: onderhandelingsmechanisme bij video-on-demand platformen

 

Artikel 13 voorziet dat partijen die onderhandelen over het gebruik van audiovisueel materiaal op video-on-demand platformen beroep moeten kunnen doen op bijstand door een onpartijdige instantie of van bemiddelaars.

 

(de bepalingen rond online platformen staan niet langer in artikel 13 maar in artikel 17).

 

Artikel 14: beeldende kunst in het publieke domein

 

Als een werk van beeldende kunst niet langer beschermd is door het auteursrecht (doordat de beschermingstermijn is afgelopen), dan kan ook het materiaal dat voortvloeit uit een reproductiehandeling niet langer onder het auteursrecht vallen (tenzij dit een nieuw origineel werk zou betreffen).

 

Artikel 15: online perspublicaties

 

Artikel 15 van de auteursrechtrichtlijn betreft de “bescherming van perspublicaties met betrekking tot online gebruik”. In de vorige versie van de tekst werd dit geregeld in artikel 11.

Dit artikel verleent aan uitgevers van perspublicaties een exclusief recht (namelijk het reproductierecht en het recht van beschikbaarstelling voor het publiek) voor het online gebruik van hun perspublicaties “door aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij” (de voornaamste zin in dit artikel is nogal ongelukkig opgesteld).

Deze rechten van persuitgevers gelden niet t.a.v. particulier of niet-commercieel gebruik van perspublicaties door individuele gebruikers. Deze bescherming geldt ook niet t.a.v. hyperlinking. Tenslotte geldt deze bescherming ook niet t.a.v. het gebruik van losse woorden of “zeer korte fragmenten van een perspublicatie”.

De auteursrechtrichtlijn voegt dus uitgevers toe aan de lijst van actoren die beschermd worden door het auteursrecht. De uitgevers voegen zich bij de auteurs, uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen, producenten van de eerste vastleggingen van films, en omroeporganisaties en krijgen een apart “uitgevers-auteursrecht.”

Het artikel vermeldt uitdrukkelijk dat deze rechten geen afbreuk doen aan de rechten van de auteurs (in de praktijk: journalisten). Ook bepaalt de richtlijn dat “de auteurs van werken die verwerkt zijn in een perspublicatie een passend aandeel krijgen van de inkomsten die uitgevers van perspublicaties ontvangen voor het gebruik van hun perspublicaties door aanbieders van de informatiemaatschappij.” De vraag is natuurlijk wat de impact zal zijn van deze nieuw toegekende rechten aan de persuitgevers voor journalisten. Ook is de vraag wat precies verstaan moet worden onder het vage begrip “passend aandeel” van de inkomsten.

Het exclusieve recht van de persuitgevers is geldig tot twee jaar na verschijning van de perspublicatie. Deze termijn wordt berekend vanaf 1 januari van het jaar volgend op de publicatie. Een beschermingsduur van twee jaar lijkt, in het kader van nieuwsverslaggeving, lang genoeg. Het is overigens frappant dat de “normale” bescherming van het auteursrecht geldt tot 70 jaar na de dood van de auteur, maar dat dit “uitgevers-auteursrecht” beperkt blijft tot 2 jaar. Men kan zich de vraag kan stellen of dit in realiteit écht een auteursrecht betreft. Omgekeerd kan men zich ook afvragen of dit niet aantoont dat de “normale” beschermingsduur van het auteursrecht te ver is doorgeschoten…

Dit “auteursrecht voor persuitgevers” stelt krantenuitgevers in staat om een vergoeding te vragen van platformen zoals Google en Facebook voor het gebruik van hun artikels of foto’s.

Er wordt vaak gewaarschuwd dat dit een “link taks” zou zijn, maar deze vrees lijkt onterecht. Artikel 15 van de nieuwe auteursrechtrichtlijn vermeldt letterlijk dat deze bescherming niet geldt voor “handelingen op het gebied van hyperlinking.” Vorige versies van de ontwerp-richtlijn gaven meer aanleiding tot bekommernis.

Wetenschappelijke werken of academische uitgaven vallen niet onder deze bescherming.

Het valt af te wachten of dit systeem persuitgevers effectief zal helpen om het hoofd boven water te houden in een advertentiemarkt waar advertentie-inkomsten verschuiven van krantenuitgevers naar online platformen zoals Google en Facebook. Enkele jaren geleden werden vergelijkbare systemen ingevoerd in Duitsland en Spanje, maar het succes was eerder gering. In Duitsland zijn verschillende procedures hangende en de uiteindelijke licentie-inkomsten zijn (voorlopig) beperkt. In Spanje heeft Google haar Google News dienst stopgezet, wat blijkbaar een negatieve impact heeft op de bezoekerscijfers van Spaanse krantenwebsites. Een vergelijkbare ontwikkeling zagen we in eigen land na de juridische overwinning van de Franstalige krantenuitgevers in de Copiepresse t. Google zaak in 2011. De Franstalige Belgische kranten worden intussen opnieuw geindexeerd door Google News.

 

Artikel 16: billijke vergoeding

 

De lidstaten krijgen de mogelijkheid (maar niet de verplichting) om te bepalen dat, wanneer een auteur aan een uitgever een recht overdraagt of in licentie geeft, deze overdracht of licentie voor de uitgever als rechtsgrond gebruikt kan worden om een deel van de vergoeding voor het gebruik van het werk te bekomen in het kader van uitzonderingen of beperkingen van het recht.

 

Artikel 17: online diensten voor het delen van content

 

Artikel 17 van de (nieuwe versie van de) auteursrechtrichtlijn behandelt het delen van content door online diensten zoals Facebook, Google, enz. In de vorige versie van de tekst werd dit opgenomen in artikel 13.

De tekst van artikel 17 heeft betrekking op “aanbieders van online diensten voor het delen van content”. Dit zijn aanbieders die als hoofddoel (of als belangrijk doel) hebben om grote hoeveelheden werken die door gebruikers worden geüpload op te slaan en toegankelijk te maken voor het publiek, waarbij deze werken geordend en gepromoot worden met winstoogmerk. Dit betreft momenteel voornamelijk platformen zoals sociale media (Facebook, Instagram, enz.) en videodiensten (Youtube, enz.).

 

Volgende aanbieders vallen uitdrukkelijk niet onder deze definitie: online encyclopedieën zonder winstoogmerk (bijv. Wikipedia), platformen voor het ontwikkelen van open source software, diensten die toegang verschaffen tot het internet, interpersoonlijke communicatiediensten, online marktplaatsen (voor online verkoop), B2B clouddiensten, en clouddiensten waarmee gebruikers content kunnen uploaden voor eigen gebruik.

 

Artikel 17 bepaalt dat “aanbieders van onlinediensten voor het delen van content” vallen onder de definitie van “mededeling aan het publiek” of “beschikbaarstelling aan het publiek”, en dus toestemming nodig hebben om deze werken mee te delen of beschikbaar te stellen aan het publiek. Deze toestemming kan verleend worden via bijvoorbeeld een licentieovereenkomst. De toestemming die de platformen moeten bekomen moet ook de activiteiten dekken van de gebruikers (als zij geen significante inkomsten genereren).

 

De platformen kunnen voor deze activiteiten niet meer genieten van de beperking van aansprakelijkheid die voorzien wordt in artikel 14 lid 1 van Richtlijn 2000/31/EG.

 

Als er geen toestemming wordt verleend, dan zijn de aanbieders van de platformen zelf aansprakelijk voor inbreuken, tenzij zij kunnen bewijzen dat ze: (1) alles in het werk hebben gesteld om toestemming te krijgen en (2) alles in het werk hebben gesteld om ervoor te zorgen dat werken waarvoor de rechthebbenden hun de nodige informatie hebben verstrekt niet beschikbaar zijn en (3) in ieder geval na melding van inbreuken prompt zijn opgetreden om toegang tot de werken te deactiveren of deze te verwijderen, en alles in het werk hebben gesteld om toekomstige uploads te voorkomen.

 

Daarbij moet rekening worden gehouden met volgende elementen: (1) type, publiek en omvang van de diensten en het soort werken die door de gebruikers worden geüpload; en (2) beschikbaarheid van middelen en kosten voor de dienstverleners.

 

Voor “nieuwe” diensten die minder dan drie jaar in de EU beschikbaar zijn en die een omzet hebben van minder dan 10 miljoen euro, is de aansprakelijkheid beperkt tot “alles in het werk stellen om toestemming te krijgen” en “prompt optreden” na mededeling van inbreuken. Als deze aanbieders gemiddeld meer dan 5 miljoen maandelijkse bezoekers hebben, moeten zij ook aantonen dat ze alles in het werk hebben gesteld om verdere uploads van werken te voorkomen waarvan de rechthebbenden informatie hebben verstrekt.

 

Artikel 17 vermeldt nog dat gebruikers verder moeten kunnen genieten van de bestaande uitzonderingen of beperkingen op het auteursrecht, zoals o.b.v. citaat, kritiek, recensie, karikatuur, parodie of pastiche.

 

Ook vermeldt artikel 17 dat dit niet mag leiden tot een algemene toezichtverplichting (wat nogal contradictorisch is met de aansprakelijkheidsplicht die platformen opgelegd krijgen).

 

Aanbieders van dergelijke diensten moeten ook een snelle klachtenprocedure opstellen voor gebruikers i.v.m. het verwijderen van werken.

 

Ook bepaalt artikel 17 dat klachten en besluiten om geüploade content te verwijderen of ontoegankelijk te maken onderworpen moeten worden aan menselijke toetsing.

 

De lidstaten moeten voorzien in procedures voor buitengerechtelijke geschillenregeling (arbitrage), naast de mogelijkheid om naar een rechtbank te stappen.

 

Deze bepalingen mogen niet leiden tot identificatie van individuele gebruikers.

 

De auteursrechtrichtlijn voorziet in een dialoog tussen de Europese Commissie en de belanghebbenden om “best practices” af te spreken. De Europese Commissie zal met name een reeks richtsnoeren uitvaardigen voor de toepassing van dit artikel.

 

Zoals reeds eerder vermeld, is dit een zeer omstreden artikel. Dit leidt immers tot een rechtstreekse aansprakelijkheid van internetplatformen zoals Facebook, Twitter en YouTube, voor inhoud die door hun gebruikers is geüpload. Voorstanders juichen toe dat rechthebbenden eindelijk een stok achter de deur hebben om vergoedingen te claimen voor online gebruik van hun werk. Tegenstanders vrezen dat de internetplatformen té strenge filters zullen toepassen die kunnen leiden tot censuur en dat creatief omgaan met werken bemoeilijkt wordt.

 

De waarheid ligt ongetwijfeld in het midden. Er is op dit ogenblik inderdaad een probleem dat veel materiaal gebruikt wordt via platformen zoals Facebook en Google (YouTube), en dat de auteurs (of andere rechthebbenden) niet meegenieten van de advertentie-inkomsten die hiermee gegenereerd worden. Artikel 17 pakt dit probleem aan, maar de slinger kan te ver doorslaan. Veel hangt dan ook af van de manier waarop dit in de praktijk zal worden toegepast. In de muzieksector zal er waarschijnlijk via belangenverenigingen de nodige toestemming verleend worden, tegen betaling van vergoedingen. In andere sectoren waar er minder georganiseerde belangenverenigingen zijn is dit minder evident, en is er dus een groter risico op “overblokkering” of censuur. De bewoordingen van dit artikel zijn nogal vaag. Wat is bijvoorbeeld de draagwijdte van “alles in het werk stellen” om toestemming te krijgen of om materiaal te verwijderen? Wij kijken uit naar de “best practices” en de richtsnoeren die door de sector en de Europese Commissie zullen uitgevaardigd worden. Ook valt te hopen dat de verschillen tussen de lidstaten niet te groot worden (deze richtlijn moet immers omgezet worden in nationaal recht).

 

De auteursrechtrichtlijn bouwt een bekommernis in om gebruik voor parodie, citaat, kritiek, enz. mogelijk te laten. Het valt af te wachten hoe de platformen hiermee zullen omgaan. De richtlijn vermeldt daarbij dat beslissingen om content te verwijderen onderworpen moeten zijn aan “menselijke toetsing”. In realiteit zal een zekere mate van automatisering van beslissingen onvermijdelijk zijn.

 

Artikel 18: passende en evenredige vergoeding

De lidstaten moeten er voor zorgen dat, wanneer auteurs en uitvoerende kunstenaars hun exploitatierechten overdragen of in licentie geven, zij recht hebben op een “passende en evenredige vergoeding”. De lidstaten mogen in hun nationale wetgeving verschillende mechanismen gebruiken om dit te bewerkstelligen, en moeten rekening houden met het principe van de contractsvrijheid en een billijk evenwicht tussen rechten en belangen.

 

Artikel 19: transparantie

 

De lidstaten moeten in hun nationale wetgeving garanderen dat auteurs en uitvoerende kunstenaars minstens eenmaal per jaar informatie ontvangen over de exploitatie van hun werken van de partijen aan wie zijn hun rechten hebben overgedragen of in licentie gegeven (of van sublicentienemers als de rechten verder in licentie werden gegeven). Deze transparantie betreft o.a. de wijzen van exploitatie, de inkomsten, en de verschuldigde vergoedingen.

 

Artikel 20: mechanisme voor aanpassing van contracten

 

De lidstaten moeten voorzien in een mechanisme dat auteurs en uitvoerende kunstenaars het recht krijgen om van de partijen met wie zij een contract hebben gesloten voor de exploitatie van hun rechten, een “aanvullende, passende en billijke vergoeding” te bekomen als de oorspronkelijk overeengekomen vergoeding “onevenredig laag blijkt te zijn in vergelijking met alle relevante daaropvolgende inkomsten die voortvloeien uit de exploitatie van de werken of uitvoeringen.”

 

Als er toepasselijke collectieve overeenkomsten zijn die in een dergelijk mechanisme voorzien (bijv. collectief beheer van muziek voor online gebruik), dan moeten de lidstaten geen apart systeem bij wet voorzien.

 

Artikel 21: alternatieve geschillenbeslechting

 

Geschillen over de transparantieverplichting van artikel 19 en de aanpassing van contracten van artikel 20 kunnen voorgelegd worden aan vrijwillige alternatieve geschillenbeslechting (arbitrage).

 

Artikel 22: herroepingsrecht

 

Als een werk na een bepaalde (redelijke) periode niet wordt geëxploiteerd, dan moet de auteur of de uitvoerende kunstenaar het recht hebben om de licentie of overdracht van rechten te herroepen. De auteur moet dan een kennisgeving doen en een passende termijn voorstellen om alsnog tot exploitatie over te gaan. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van sectoren of soorten werken. Als een werk bestaat uit bijdragen van meerdere auteurs of uitvoerende kunstenaars, dan moet men rekening houden met het relatieve belang van elke bijdrage en met de belangen van alle betrokken auteurs of uitvoerende kunstenaars. Werken die gewoonlijk bestaan uit bijdragen van een groot aantal auteurs of uitvoerende kunstenaars (bijvoorbeeld films) kunnen worden uitgesloten van het herroepingsrecht.

 

Omzetting auteursrechtrichtlijn in nationaal recht

 

Nu de auteursrechtrichtlijn is goedgekeurd door het Europese Parlement, moet ze nog worden omgezet in nationaal recht. De lidstaten krijgen 2 jaar om dit te doen.

 

Het valt te hopen dat er geen al te grote verschillen ontstaan tussen de lidstaten in de omzetting van deze richtlijn. De auteursrechtrichtlijn heeft immers de ambitie om de “digitale eengemaakte markt” te promoten, en het zou jammer zijn als de lidstaten toch significante verschillen zouden optekenen in de omzetting naar nationaal recht.

 

Het valt daarbij op te merken dat er voorlopig geen Europese instantie bestaat die licenties kan uitreiken voor de hele Europese Unie. Bedrijven zoals Google en Facebook zullen dus moeten onderhandelen met verschillende beheersmaatschappijen (en andere partijen) in de 28 (of 27) lidstaten.

Voor vragen rond auteursrecht: neem gerust contact op!

Bart Van Besien

 

Bart Van Besien